HR 19 april 2013, LJN BZ2904 (X/Maatschappij van Welstand)
Het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven schrijft bij een schriftelijk pleidooi geen maximale omvang van de pleitnotities voor. De maximale spreektijd van 30 minuten voor het mondelinge pleidooi kan niet dienen als maatstaf voor de omvang van dergelijke pleitnotities, nu aan die maximale spreektijd (ook) organisatorische overwegingen ten grondslag liggen die niet gelden bij een uitsluitend schriftelijke gedachtewisseling.
Het materiële geschil in deze zaak draait (kort samengevat) om de uitleg van erfdienstbaarheden die in 1979 en 1980 zijn gevestigd. Eiser tot cassatie vordert in deze procedure dat verweerster in cassatie (hierna: Welstand) wordt veroordeeld om een (vermeende) schending van deze erfdienstbaarheden te beëindigen.
Nadat de rechtbank deze vorderingen heeft afgewezen, stelt eiser hoger beroep in. In hoger beroep vindt een schriftelijk pleidooi plaats (vgl. art. 4.7 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven). Bij die gelegenheid dient eiser een pleitnota in van (maar liefst) 72 pagina’s, voorzien van omvangrijke producties en een wijziging van eis. Het hof vindt hierin aanleiding om in enkele principiële overwegingen uit te spreken dat een dergelijke omvang van de pleitnota voor een schriftelijk pleidooi niet toelaatbaar is:
“(…) in het algemeen heeft een pleidooi in een civiele zaak (slechts) tot doel de reeds door een partij ingenomen standpunten toe te lichten en te verduidelijken. Dit komt tevens tot uitdrukking in artikel 4.4 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (overeenkomend met art. 5.5 oud), waarin is bepaald dat iedere partij in eerste termijn een half uur spreektijd ter beschikking heeft, behoudens het zich hier niet voordoende geval dat verlengde spreektijd is gevraagd. De lengte van deze spreektijd impliceert dat, indien een partij zich van een pleitnota bedient, deze pleitnota van beperkte omvang dient te zijn om geheel binnen de daarvoor beschikbare spreektijd te worden voorgedragen. De omstandigheid dat het procesreglement tevens voorziet in een mogelijkheid tot het schriftelijk bepleiten van de zaak, brengt niet met zich dat het doel van het pleidooi mag worden verlaten. De eisen van een goede procesorde en de stroomlijning van het debat in hoger beroep verzetten zich daartegen. Ook de pleitnota bij schriftelijk pleidooi dient derhalve van beperkte omvang te zijn. De door [eiser] in het geding gebrachte pleitnota voldoet hier niet aan en zal om die reden in beginsel buiten beschouwing gelaten dienen te worden. (…)
In afwijking van het voorgaande zal het hof evenwel de pleitnota, voor zover [eiser] daarin zijn eerdere stellingen omtrent ‘zodanige zakelijke en/of persoonlijke rechten en verplichtingen’ nader uitwerkt, bij de beoordeling betrekken.”
In cassatie breekt de Hoge Raad de staf over deze stellingname van het hof. Hij wijst erop dat het hof in dit geval schriftelijk pleidooi heeft toegestaan, maar daarbij de omvang van de pleitnotities niet vooraf aan een maximum heeft gebonden, en dat ook de bepaling over het schriftelijk pleidooi in het destijds geldende rolreglement voor de gerechtshoven (in het huidige reglement is dat overigens niet anders) geen maximale omvang van de pleitnotities voorschrijft. Een koppeling met de maximaal toegestane spreektijd bij een mondeling pleidooi, zoals door het hof gelegd, kan volgens de Hoge Raad niet worden gemaakt:
“De wel in dat reglement (onder 5.4) neergelegde maximale spreektijd van 30 minuten voor het mondelinge pleidooi kan niet dienen als maatstaf voor de omvang van dergelijke pleitnotities, nu aan die maximale spreektijd (ook) organisatorische overwegingen ten grondslag liggen die niet gelden bij een uitsluitend schriftelijke gedachtewisseling. Door de pleitnota van [eiser] “in beginsel buiten beschouwing” te laten enkel omdat deze, indien voorgelezen, niet zou voldoen aan maatstaven die zouden gelden bij een mondeling pleidooi, heeft het hof derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.”
Dit oordeel van de Hoge Raad is mijns inziens niet verrassend, alleen al niet omdat in het rolreglement van de hoven geen beperkingen werden (en worden) gesteld aan de omvang van de pleitnota voor een schriftelijk pleidooi. Daarmee is overigens nog niet zonder meer gezegd dat wanneer dergelijke beperkingen wél in het reglement (of in een instructie van het hof voor een individueel schriftelijk pleidooi) worden neergelegd, een pleitnota die deze beperkingen overschrijdt zonder meer terzijde mag worden gesteld, al lijkt de Hoge Raad dat in zijn overwegingen enigszins te suggereren.
Met een dergelijke interpretatie van de overwegingen van de Hoge Raad zou ik echter voorzichtig willen zijn. Een rolreglement is namelijk in essentie niet meer dan een nadere invulling van wettelijke regels, en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt geen (in elk geval geen expliciete) grondslag om processtukken buiten beschouwing te laten wegens het overschrijden van een bepaalde omvang. Bij die stand van zaken is het nog maar de vraag of een rolreglement zo’n sanctie wél mag stellen (vgl. in ontkennende zin HR 14 januari 2005, LJN AR5752 met betrekking tot de sanctie van niet-ontvankelijkheid die in het procesreglement verzoekschriftprocedures van de hoven was gesteld op het herhaalde verzuim om het procesdossier over te leggen). Overigens is ook niet duidelijk wélke sanctie de rechter precies zou moeten verbinden aan een te lang processtuk: moet hij het hele stuk dan buiten beschouwing laten, alleen het gedeelte dat de maximale omvang overschrijdt, of zou de rechter een selectie uit de aangevoerde stellingen moeten (kunnen) maken die binnen de gestelde omvang blijft?
Dat de Hoge Raad het oordeel van het hof over de lengte van de pleitnota onjuist acht, heeft eiser in deze zaak overigens niet kunnen baten. Het hof had namelijk enkele specifieke stellingen uit de gewraakte pleitnota wél in zijn beoordeling betrokken. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de onjuiste rechtsopvatting waarvan het hof is uitgegaan met betrekking tot de omvang van de pleitnota, alleen tot vernietiging van zijn arrest kan leiden als eiser in cassatie ook met succes erover klaagt dat en waarom het inhoudelijke oordeel van het hof, in het licht van de passages uit de pleitnota die het hof wél in zijn beoordeling heeft betrokken, onjuist of onvoldoende gemotiveerd is. De klachten die eiser hierover in cassatie naar voren heeft gebracht falen volgens de Hoge Raad, evenals zijn overige cassatieklachten, zodat het bestreden arrest van het hof uiteindelijk toch in stand blijft.